Iedereen fantaseert er
wel eens over: een verborgen schat vinden in de kelder of op de zolder. Als het
dan nog verborgen zit in de muur, kun je er vergif op innemen dat het waardevol
moet zijn, toch? Het overkomt Ronald wanneer hij zijn dak repareert na stormschade.
Hij vindt iets wat jarenlang verborgen zat, wat niet anders dan een schat kan
zijn. Samen met die andere schat van hem, Rosie, bekijken ze zijn vondst totdat
… duidelijk wordt dat het wel eens om een heel andere reden verstopt zat.
Niettemin, hoe zou je zelf zijn, gaat Ronald ermee op pad, wil het laten
schatten bij een veilinghuis. Zijn verhoopte schat blijkt een doos van Pandora
te zijn en hoe langer hij het in zijn bezit heeft, hoe driester de gevolgen
worden. Zelfs wanneer hij het alsnog van de hand doet, blijft zijn huis een
magneet voor obscure schatzoekers. Volgt nu een passage uit Het doek valt
waaruit blijkt waarom het gevonden voorwerp weleens voor heibel zou kunnen
zorgen …
Veilingmeester Druyts heeft net bezoek gehad van een man die op zijn zolder een eigenaardige vondst deed: een in de muur verstopt doek. Druyts belt met zijn vriend Frank om het te bespreken.
‘Wat denk je?’ vroeg
Druyts.
‘Ik weet het niet. Wat
denk jij? Is het echt?’
‘Alleen als jij het
zegt.’ Hij pauzeerde om zijn woorden te laten doordringen.
‘Volgende week
maandag komt hij terug, met het origineel.’
‘Wie is “hij”?’
‘Een gewone vent, geen
kenner in ieder geval. Hij leek wat beducht om het te laten zien. Ik heb hem
verlekkerd door een hoge prijs te noemen, dus hij komt zeker terug.’
‘Beducht? Ik kan hem
geen ongelijk geven. Vind je het goed dat ik morgen al kom? Ik verveel me hier
steendood. Niets te doen. Naïma vertrekt morgen op vakantie naar de oudste.’
‘Kom maar langs.’
‘Bedankt, Eduard, goed
werk.’
‘Dat weet ik. Dag
Frank. Tot morgen.’
Hij verbrak de verbinding en drukte op een toets voor de
binnenlijn. ‘Sofie, kun je de prent die je net hebt gescand brengen?’
Bijgelicht door de
messing bankierslamp bestudeerde hij de afbeelding. Een fractie van een seconde
zag hij zijn vervormde gezicht in de weerkaatsing van de groenglanzende kap.
Uit de bureaulade diepte hij een vergrootglas op. De stilte kapselde hem in,
met het vergrootglas bekeek hij minutieus het tafereel: een landschap in fletse
kleuren. Omgewoelde grond, prikkeldraad en iets wat leek op een tank. Een eind
achter de tank enkele marcherende soldaten in een blauwgrijs uniform met een
punthelm op het hoofd. Het deed denken aan een slagveld uit de Eerste
Wereldoorlog. Grauwe troosteloosheid, kale bomen aan de rand van het veld,
zwarte vogels die erboven vliegen in een grijze lucht. Op de tank een Germaans
kruis. Loopgravenkunst. Zijn blik bleef rusten op de signering van de
kunstenaar. De letters waren ongelijk, de A leek op een Eiffeltorentje, wat
erachter stond liet niets aan de verbeelding over: HITLER.